Niemand houdt van vreemdelingen. Niet écht. Meer zelfs: we houden tout court niet van vreemden, van mensen die we niet kennen. Ze irriteren ons, ze zijn te luid, te excentriek. Of net bedenkelijk stil en teruggetrokken, en dat betekent dat ze iets te verbergen hebben. Moet wel. Sommigen van ons houden misschien van het idee van vreemdelingen, maar de dagelijkse realiteit ervan? Nee. L’enfer, c’est les autres – zeker als we moe zijn.
Laatst was ik ’s avonds laat met de trein op weg naar huis na een avondlijk werkdingetje. Een zoveelste avondlijk werkdingetje. Weer een avond op pad. Mensen zien, geforceerd sociaal doen. Het is al te lang druk druk druk. Veel te lawaaierig boldert het oude treinstel over de sporen en ik kom niet tot rust. Op de sociale media heeft iemand een post van een krant gedeeld met een quote van een bekende schrijver die zich beklaagt over hoe de prestatiemaatschappij zich ook na de werkuren manifesteert. Hou toch op.
Terug in Antwerpen is het eerste wat ik zie als ik het station uitloop een vrouw die zich de longen uit het lijf scheldt. “Ik haat jullie!”, krijst ze in het Engels. “Ik hoop dat jullie sterven! Kom dan!” Ze is zo door het dolle heen dat ze moet worden tegengehouden door de man die haar vergezelt. Op basis van hun kleren maak ik voor mezelf uit dat de twee joods zijn. Misschien speelt in mijn achterhoofd de geopolitiek mee. De mikpunten van haar razernij zijn twee moslimjongens die wat smalend voorbijlopen – wie weet wat zij tegen haar geroepen hebben. De vrouw heeft de aandacht van het hele plein getrokken. Van een paar rondhangende gozers krijgt ze op haar beurt verwensingen naar het hoofd geslingerd.
Onderweg van het station naar huis negeert een voetganger een rood licht, waardoor de fietser voor me en ikzelf vol in de remmen moeten. “Godverdomme!”, verwoordt mijn voorganger fijnbesnaard ook mijn gevoel. Is de hele wereld asociaal? Het is maar een kilometer van het station naar mijn woonst, maar het is te veel. Op elk uur van elke dag zijn er in mijn buurt mensen op straat. Zeker als de zon schijnt, omdat niemand hier een tuin heeft of kan betalen. Maar ook bij nacht, na avondlijke werkdingetjes, is het te veel. De povere staat van de straten. Dezelfde steeds terugkerende putten in de weg, die de ene week worden opgevuld met klinkers, de andere week met asfalt en op een goeie zondag gewoon met zavel. En dan die godverdomse smerigheid. Snoepwikkels en reçuutjes. Lattenbodems. De kontjes van honderd stokbroden. Elke dag staat er wel een afgedankt fornuis op een andere straathoek. Raakt dit ooit opgeruimd?
En ik vervloek het allemaal. Deze buurt, de stad, de hele santenkraam. De mensen, van wie er zo veel zijn op deze kleine zakdoek. Al dat geleef, het vergeefse gewoel van alles. Ik droom van een plek hierbuiten. De natuur. Het bos. Weg, alleszins. Afgezonderd. Alleen. Nooit nog frustraties of onenigheid. Geen afgunst en achterdocht meer, enkel nog harmonie. Een idylle …
Het is een droom die we allemaal soms hebben. Maar we beseffen ook dat het maar dat is: een droom. Mensen zijn geen eilanden. We zouden niet overleven, niet als individu en al helemaal niet als soort. De Amerikaanse antropologe en primatologe Sarah Blaffer Hrdy zette een gedachte-experiment op en nam daarbij de kwelling die een lijnvlucht is als uitgangspunt. Want een kwelling is het: urenlang oncomfortabel op elkaar gepakt zitten, schouder aan schouder met honderden vreemden. Een zweterige Duitser, de twintiger die manifest weigert zijn gsm op stil te zetten, en altijd die ene krijsende baby, uitgerekend op de rij net voor de jouwe.
Als je erover nadenkt, is het opmerkelijk dat we zo beschaafd blijven. Wonderlijk zelfs. En net dat wil Hrdy onderstrepen. Want in haar gedachte-experiment vult zij het vliegtuig niet met mensen, maar met mensapen. Zet tweehonderd chimpansees op een vlucht van Londen naar New York en het tafereel dat je bij aankomst zult aantreffen, is weinig fraai. Afgerukte klaptafels, aan flarden gebeten stoelen, de wanden onder het bloed, afgescheurde vingers, oren en penissen en overal dode apen met ingeslagen schedels.
We delen bijna 99 procent van ons DNA met de chimpansee. Wat ons anders maakt, is ons prosociale gedrag. Ondanks onszelf zijn we erg sociale, coöperatieve wezens. Het is de paradoxale kern van ons evolutionaire succes. We zijn de enige diersoort die op zo’n ingrijpende schaal buiten de grenzen van de eigen groep kan denken. Welk ander dier zal een zwetende, volstrekt vreemde medepassagier aanbieden zijn afval weg te gooien als de stewardess langskomt? Verbinding maken met anderen is wat ons mens maakt. Zeker, onze menselijke geschiedenis staat bol van bloedvergieten en uitbuiting. Maar de geschiedenis van onze menselijke vooruitgang is er ontegenzeglijk een van samenwerking en verbinding. Ook met vreemden. Kies zondag voor verbinding. Kies voor menselijkheid.
Verschenen in De Standaard op 6 juni 2024
Kommentare